San Miguel de Tucumán, de vijfde grootste stad van Argentinië, gaat prat op zijn verdienste in de onafhankelijkheidsstrijd. Getuige daarvan het Casa de la Independencia waar in 1816 de onafhankelijkheid uitgeroepen werd. De aanloop naar deze heuglijke gebeurtenis wordt hier in het lang en het breed uit de doeken gedaan.
Tucumán heeft, excuseer mijn taalgebruik, een echt kutklimaat : heet en vochtig. In de sauna is dat aangenaam. Niet hier in deze drukke, vuile stad. Bovendien waarschuwt iedereen onmiddellijk voor (kleine) criminaliteit bij het horen van de naam Tucumán. Ik vind het hier maar niets. Het zegt genoeg als de belangrijkste trekpleister zich buiten de stad bevindt. Vanaf de Cerro San Javier kijkt het tiende grootste Christusbeeld ter wereld uit over de stad.
Opvallend is wel de kathedraal, daar vind ik de dinosauriërs terug die ik in de Quebrada de las Conchas verwacht had.
Tafí del Valle
Maar ik ben hier vooral voor Tafí del Valle, zo’n honderd kilometer van Tucumán en door iedereen de hemel in geprezen. De verwachtingen zijn dus hoog gespannen. Elke georganiseerde dagtrip naar dit dorp in de bergen kost echter meer dan ik er voor over heb. Dan rijd ik liever zelf. Dus ik huur voor twee dagen een auto. Volgens de man in het kantoor is er alleen nog een Chevrolet Prisma beschikbaar, dus boek ik online (met 10% korting erboven) de veel goedkopere Onix en krijg vervolgens toch de Prisma toegewezen 🙂
De weg naar Tafí kronkelt door een natuurreservaat met unieke subtropische vegetatie, Los Sosas, naar omhoog. Hoewel er zo goed als geen miradors voorkomen, daarvoor is de vegetatie te dicht en de vallei te smal, vind ik dit een veelbelovend begin.
Des te groter de teleurstelling bij het binnenrijden van de brede vallei van Tafí. Het oogt allemaal best wel lieflijk, groene bergen met weiden en een klein stuwmeer, en het klimaat is een verademing ten opzichte van Tucumán, maar het voldoet in de verste verte niet aan de verwachtingen. En Tafí is ook niet het gezellige dorpje waarop we gerekend hadden. Misschien ben ik intussen al te veel gewoon.
Dan zorgt de bergpas die Tafí scheidt van de weg naar Quilmes voor meer spektakel. Ongeasfalteerd en door een onherbergzaam landschap vergt deze al een ietsje meer rijvaardigheid. Helaas hebben we niet veel geluk. Het astronomisch observatorium is gesloten en ook in het museum van Pachamama is niemand te bespeuren. We beginnen dan maar aan een zoektocht naar een waterval in de buurt, maar geven na een tijd op. De avond begint te vallen en ik zou graag voor donker die bergpas terug over zijn.
’s Anderendaags beginnen we vol goede moed aan een route door de bergen rond Tafí die ons door de toeristische dienst aangeraden werd. De eerste stopplaats is meteen een voltreffer. Het Museo Jesuítico La Banda. Een achttiende-eeuwse Jezuïtische kapel en woonst die later door een lokale familie nog uitgebreid werd.
Van daar gaat het naar de Cerro de la Cruz. Na wat klauterwerk over rotsen bereiken we uiteindelijk het kruis op de top. Mijn reisgids en ik verschillen soms nogal van mening over de betekenis van het begrip ‘goed aangeduid pad’.
Daarna gaat het figuurlijk steil bergaf. De route stuurt ons vooral langs artesanías die ons niet interesseren, als we ze al vinden, en verder langs een door de Jezuïten opgerichte hoeve waar nog artesanaal kaas gemaakt wordt (geen rondleidingen vandaag) en waar wat mannen in de weer zijn om een ontsnapte stier te vangen, een waterval (niet meer dan een riviertje dat wat sneller over de rotsen naar beneden klatert), een archeologisch park met ‘menhirs’(gesloten, maar we kunnen het hele park van buitenaf zien en zelfs mij kan het niet boeien) … En dan hebben we er genoeg van en gaan iets drinken.
Nee, in Tucumán gaan ze mij niet snel terugzien.